jueves, 18 de diciembre de 2014

Werk aan de winkel

Spanje mag dan wel een armer land dan Nederland zijn dat bovendien nog eens flink getroffen wordt door de crisis, ze maakt dat zeker goed met een aantal immateriële zaken, zoals een fantastisch klimaat, prachtige architectuur waar je u tegen zegt en topkwaliteit in eten en drinken. Dat laatste moet echter soms wel duur betaald worden, want het nummer 1 typisch Spaanse product, jamón ibérico, van het topmerk 5J kost zo’n 400 euro voor een poot van ongeveer 8 kilo. En laat ik dat nou heerlijk vinden, dus als ik iedere ochtend mijn Spaanse ontbijtje wil hebben van twee broodjes met olijfolie, geraspte tomaat en jamón ibérico (overigens wel van een íets goedkoper huismerk), zal er wel geld binnen moeten komen, want anders heb ik telkens aan het eind van m’n geld nog een stukje maand over.

Ondanks het ontmoedigende feit dat in Zuid-Spanje 1 op de 3 werkloos is, besluit ik begin november vol goede moed op jacht naar werk te gaan. Het plan is om CV’s achter te laten bij talenscholen om werk te zoeken als docente Spaans en als dat niet lukt, zijn hotels plan B om daar als receptioniste aan de slag te gaan. Dus met 15 CV’s onder de arm stap ik maandagochtend 3 november met 32 graden (!) in m’n netste blousje, zwarte pantalon en hakken op een Sevici, die goddank geen van de gebruikelijke mankementen vertoond, op weg naar de eerste talenschool. Na een stuk of 5 scholen door de stad te hebben verrijkt met mijn CV (haha), wil ik even weten hoe laat het is om te kijken of het nog zin heeft om naar een laatste talenschool voor vandaag te gaan, aangezien het bijna 14u is en de meeste scholen dan dicht gaan. Ik pak m’n telefoon en zie dat het nog geen 13u is, dus nog genoeg tijd, maar ik zie ook dat ik een gemiste oproep heb van een onbekend nummer. Misschien is dat een van de talenscholen denk ik hoopvol en ik besluit het nummer terug te bellen. Ik krijg een Engelssprekende vrouw aan de lijn die me vraagt of ik net mijn CV bij hen heb achtergelaten. Dat klopt en ze vraagt me of ik in plaats van als docente Spaans ook interesse heb in werken als docente Engels. Ik leg uit dat ik daar nog geen ervaring in heb, maar dat als dat voor hen geen probleem is, ik daar zeker in geïnteresseerd ben. We besluiten dat ik meteen even langskom zodat zij me kan uitleggen wat de baan precies inhoudt. Een kwartier later sta ik weer in Giralda Center Escuela de Lenguas en Jenny, een erg vriendelijke en extroverte Engelse vrouw van begin dertig schat ik, legt me alles uit. Het blijkt dat het om een intensieve voorbereidingscursus gaat van 10 uur per week die Spaanse studenten op het B2 Cambridge examen voorbereidt. De betreffende docente, die de eerste twee van de acht weken had lesgegeven, moest de dag ervoor met spoed terug naar Engeland in verband met familieomstandigheden. Ze hadden dus per direct, voor diezelfde avond nog, iemand nodig en ik realiseer me dat mijn timing niet beter had kunnen zijn. Na een uur uitleg stroomt m’n hoofd over van alle nieuwe informatie, maar na enig twijfelen besluit ik toch meteen diezelfde avond te beginnen (ik mocht namelijk ook de dinsdag beginnen als ik iets meer tijd nodig dacht te hebben om de les te kunnen voorbereiden), zodat ik meteen weet wat het is en ik geen tijd heb om zenuwachtig te worden of aan m’n eigen kunnen te twijfelen. Een paar uur later, om 19u, ben ik inmiddels voor de derde keer die dag in de talenschool en wijst Jenny mijn lokaal aan. Ze verzekert me dat ze 100% zeker is dat ik dit kan gezien mijn werkervaring en dat ze me niet had aangenomen als ze ook maar enige twijfel had, dus met een ongewoon veel zelfvertrouwen voor een ‘eerste-keer-situatie’ begin ik aan m’n eerste les als docente Engels. De studenten, 11 in totaal in de leeftijden tussen 20 en 50, zijn erg gemotiveerd en de les gaat tot mijn opluchting erg goed. Al gauw voel ik me weer als een vis in het water voor de klas en met rode wangen van nieuwe energie verlaat ik om 22u als laatste docente de talenschool. De leerlingen hebben iedere dag van maandag tot donderdag 2,5 uur les en de resterende zes weken ga ik hen zo goed mogelijk voorbereiden op hun examen.
In de loop van november wordt de sfeer steeds losser en wennen we allemaal steeds meer aan elkaar, wat een zeer aangename band schept. Want als je elkaar bijna iedere dag in de week ziet en zo intensief met elkaar omgaat en een gemeenschappelijk doel hebt, leer je elkaar ook een beetje kennen, wat de sfeer altijd ten goede komt. De productiviteit niet altijd, maar ach, dat lijken de leerlingen ook niet heel erg te vinden. Als dan de laatste maand van het jaar aanbreekt en de leerlingen nog maar twee weken hebben voor het examen, komt daar echter verandering in. Ze voelen, net als ik, de deadline dichterbij komen en dat maakt dat ze meer kritische vragen stellen, bij het nakijken van Listening of Use of English proeftoetsen steeds dieper zuchten als ze een antwoord fout hebben en het zelfvertrouwen lijkt – onterecht – evenredig te dalen met iedere dag dat de examendag dichterbij komt. Na iedere proeftoets vraag ik hoeveel ze ongeveer denken gescoord te hebben en systematisch schatten ze zichzelf steeds een stuk lager in dan nodig. Dat lijkt misschien onschuldig, immers beter jezelf onderschatten dan overschatten, maar een gezonde dosis zelfvertrouwen doet wonderen op een examendag, dus dat probeer ik hen dan ook duidelijk te maken als blijkt dat iedereen vervolgens maarliefst 21 of meer punten (uit 30) heeft terwijl 18 al voldoende is. Maar goed, ik snap helemaal hoe ze voelen, want dit zijn nog de proeftoetsen en het gaat natuurlijk om Het Examen dat op zaterdag 13 december plaatsvindt. Twee dagen van tevoren is de laatste les alweer aangebroken en na de les word ik uitgenodigd voor een biertje met de groep, een aanbod dat ik met plezier aanneem. Na 6 intensieve weken wordt in de bar naast de talenschool het Engels verruild voor het Andalusische Spaans en ik merk dat de leerlingen ineens persoonlijkere vragen durven te stellen, zoals hoe oud ik nou eigenlijk ben, hoe ik in Sevilla terecht ben gekomen en of ik al veel ervaring als docente heb. Na afloop word ik ook uitgenodigd voor een drankje met de groep op zaterdagavond nadat iedereen die dag het examen heeft gehad. Die zaterdagavond is het zeker niet bij dat ene drankje gebleven, want als ik om 1 uur ’s nachts de groep verlaat, heb ik meer dan vijf uren met hen zitten praten, drinken en tapas eten en realiseer ik me dat ik deze groep wel eens meer zou kunnen gaan missen dan in eerste instantie gedacht. Als ik terugloop naar het dichtstbijzijnde Sevici-station hoop ik vuriger dan ooit dat ik in januari dit werk kan blijven doen, want naast de lessen die me energie geven zijn dit bijzondere extra’s aan deze baan die ik voor geen goud zou willen missen.


Een ander bijkomend voordeel van deze baan is de financiële vergoeding. Na van meerdere kanten te hebben gehoord dat ik met 6 euro per uur al blij mocht zijn, blijkt deze op 1 december, de eerste uitbetalingdag, bijzonder mee te vallen en met een grote glimlach op m’n gezicht ga ik de volgende dag naar de bank. Niet om te pinnen, maar om mijn cheque te innen. Ja ja, je las het goed, om een cheque te innen. De manier van uitbetalen is een beetje anders dan in Nederland, niet door middel van een bankoverschrijving maar door middel van een ‘open’ cheque, wat inhoudt dat de cheque niet eens op naam staat, maar door degene die hem bij de bank brengt kan worden geïnd. Dat komt er op neer dat als ik hem verlies ik meteen mijn hele maandsalaris kwijt ben… Dus met de voorzichtigheid van een overbezorgde ouder, ga ik de volgende dag rond 13u naar de bank bij mij op de hoek van de straat om mijn papiertje voor geld in te wisselen. Ik ben blijkbaar niet de enige, want zo’n tien andere mensen – vreemd genoeg bijna allemaal bejaarden – staan voor mij in de rij. Nouja in de rij, men zit op de stoeltjes in de open wachtruimte en onthoudt gewoon degene die voor hen aan de beurt is om te weten wanneer het hun beurt is. Na tien minuten merk ik dat er weer aardig wat mensen bij zijn gekomen, maar de rij is nog helemaal opgeschoten want dezelfde (en enige niet bejaarde) vrouw staat nog steeds bij de balie. Er zijn twee balies, maar natuurlijk is er maar één open, want dit is Spanje. Na nog 5 minuten merk ik dat het steeds moeilijker wordt mijn twijfels over de bekwaamheid van de bankmedewerkster te onderdrukken en de snelle berekening dat als zij een kwartier per persoon nodig heeft ik dus nog minstens twee uur hier moet wachten maakt mijn humeur er ook zeker niet beter op. Er komt weer iemand binnen, en deze keer schrik ik lichtelijk, want dit is iemand die ik ken! Ik ben tot nu toe nog nooit een bekende tegengekomen in de supermarkt of waar dan ook en als je in een dorp opgegroeid bent waar je altijd overal bekenden, vrienden of familie tegen kunt komen, voelt dat hier soms toch een beetje alleen. Het is José Mari, een vriend van Juan die ik nu Engelse les geef, en hij moet een zegel hebben voor een aantal belangrijke papieren. We kletsen wat terwijl we wachten en eindelijk lijkt de rij ook wat op te schieten. De bankmedewerkster blijkt inderdaad nieuw – het zou me niet verbazen als vandaag haar eerste werkdag was gezien het feit dat ze haar collega om de haverklap om hulp vraagt – maar ze heeft de gemiddelde tijd per persoon al terug weten te dringen tot onder de 10 minuten, en als ze zo door blijft gaan is er zowaar een kans dat ik binnen een uur aan de beurt ben! En ja hoor, na een inhaalslag ben ik na driekwartier al aan de beurt. Ik hoop dat cheques innen hier een normale procedure is en dat ze inmiddels weet hoe dat gaat, want ik heb geen zin om een kwartier aan de balie te staan kijken hoe zij de mist ingaat en haar collega allemaal toeren moet uithalen om het weer recht te breien. Gelukkig blijkt dat inderdaad het geval en na een paar minuten kan ik mijn eerste loon handje contantje meenemen. José legt me nog uit dat alle gepensioneerden iedere maand tussen de 1e en de 5e op deze manier hun pensioen innen. Dat verklaart een hoop. Ik neem mezelf voor de volgende keer om 8u ’s ochtends te komen, als de pensionados nog op één oor liggen.

miércoles, 3 de diciembre de 2014

Op rolletjes

(Deze blog lag al een maand klaar, maar vergeten te uploaden, dus hierbij alsnog.)

Na de spanning en frustraties van de eerste week, is het vooruitzicht op de verhuizing naar mijn nieuwe gedeelde appartement meer dan welkom en binnen twee dagen voel ik er me helemaal thuis. Dat komt ook, en niet in de laatste plaats, door mijn huisgenootje Timi, waar ik het vanaf het eerste moment hartstikke goed mee kan vinden. Bij de bezichtiging van het appartement ben ik er uiteindelijk maarliefst twee uur geweest, omdat we maar bleven praten. Ze is Hongaarse, 28 jaar en woont al 4 jaar in Sevilla waar ze werkt als verkoopster in een souvenirwinkeltje vlakbij de kathedraal. Daarnaast geeft ze privéles Hongaars en Frans, en sinds een jaar heeft ze een Sevillaanse vriend, José, en waarmee ik het ook goed kan vinden. Sinds twee weken is ook de kleine derde kamer (5 m²!) bezet door een Spaanse man van 37, Pablo. Hij komt niet uit Sevilla, maar uit Albacete, en hij heeft hier werk als muziekdocent op een basisschool kunnen vinden waardoor hij dus hier naartoe moest verhuizen.  Zijn vriendin blijft voorlopig in Madrid wonen. In de avonden volgt hij nog een deeltijdopleiding beeldende kunst. Met hem kan ik het ook bijzonder goed vinden. Naast een gedeelde hartgrondige afkeer voor het sensatieprogramma Gran Hermano (Big Brother) dat hier in Spanje al 15 jaar hoogtij viert (en waaraan Timi en haar vriend helaas verslaafd lijken te zijn wat betekent dat wij donderdag- en zondagsavond wel van ons tv-kijk lijstje af kunnen strepen), is hij zich heel bewust van de sociale en maatschappelijke problemen in de Spaanse en ook westerse samenleving in het algemeen, wat aanleiding heeft gegeven tot een aantal diepgaande gesprekken over het leven en de wereld om ons heen.   

Binnenshuis gaat alles dus goed, want we kunnen het alledrie goed met elkaar vinden en dat is heel belangrijk. Buitenshuis echter lopen de dingen niet altijd op rolletjes, letterlijk, want het thema van vervoer in de vierde grootste stad van Spanje is een lastige. Er zijn bussen, maar geen dienstregelingen (alleen een geschat tijdstip van laatste bus staat vermeld op de bushokjes); er zijn metro’s, maar niet in mijn deel van de stad; er zijn taxi’s, maar die zijn natuurlijk veel te duur om als dagelijks vervoersmiddel te nemen en er zijn stadsfietsen, maar die zijn zwaar (en geregeld kapot) en dan ben je altijd afhankelijk van beschikbare fietsen en parkeerpaaltjes, waardoor het dus basically neerkomt op óf alles te voet óf een eigen fiets aanschaffen. Met mijn Nederlandse aangeboren behoefte aan een fiets, kan ik niet anders dan voor die tweede optie te gaan. De gedachte is nog niet koud of het eerste obstakel in dit plan doemt al op. Waar parkeer ik mijn fiets dan telkens? Buiten aan een ketting is geen optie, want dan wordt hij binnen de kortste keren gestolen door de gitanos, maar binnen kan ook niet, want we hebben geen lift waardoor het onmogelijk is een fiets telkens vier verdiepingen op en neer te gaan zeulen. Openbare parkeerkelders doen ze hier in fietsminachtend Spanje natuurlijk niet aan, maar bij wijze van gunst mogen er  in de portiek maximaal 4 fietsen (twee bij elke trap) geparkeerd worden. En dat voor een gebouw met 20 gedeelde appartementen. En je raadt het al, die vier felbegeerde parkeerplaatsen waren  allevier natuurlijk al bezet toen ik er kwam wonen. Nouja, ik zou zeggen 3,5 want één plaats wordt door een vouwfiets bezet gehouden en dat telt in mijn beleving niet als een volle fiets, al helemaal niet omdat die fiets nu juist opgevouwen worden en relatief makkelijk naar boven getild worden zodat mensen die bijvoorbeeld een mountainbike hebben die parkeerplaats kunnen gebruiken voor hun heilige koe. Maar goed, dat is slechts mijn theorie, dan nu de praktijk. Ik besluit om eerst maar het zekere voor het onzekere te nemen en om een vouwfiets te gaan zoeken, zodat ik die in mijn appartement opgevouwen kan parkeren. De jacht op een leuk tweedehandsje begint bij twee Spaanse varianten van Marktplaats, maar na een aantal tevergeefse telefoontjes naar particulieren (“Nee, hij is vorige week al verkocht” – haal dan <piiieeep> die advertentie weg) besluit ik het over een andere boeg te gooien en ga ik langs bij een tweedehandswinkel bij mij in de straat. Daar blijken ze twee vouwfietsen te hebben staan, maar die zijn allebei niet op Nederlandse lengtes berekend en zijn ook niet bepaald van goede Nederlandse fietskwaliteit, dus dat zie ik niet zitten. Maar, vertelt de charmante eigenaar die doorheeft dat ik z.s.m. een tweewieler wil hebben, ze hebben ook mountainbikes en er is net een hele goede binnengekomen. Hij laat de betreffende fiets zien en ik moet toegeven dat die er al veel meer op lijkt en met 75 euro is de prijs ook zeer vriendelijk. Ik vraag of ik er even een rondje op mag rijden, wat geen probleem is, en zijn 21 versnellingen, goede remmen en zadel dat op mijn lengte in te stellen valt overtuigen me. Het zal vast wel wat meevallen met dat maximaal 4 fietsen, want met die van mij erbij zijn het feitelijk 4,5 fietsen en als de mijne niemand in de weg staat, moet dat toch lukken is mijn redenering. Trots op mijn nieuwe aanwinst verlaat ik de winkel al fietsend en laat ik hem de volgende dag ook meteen maar verrijken met een fietsenstander, voor- en achterlicht en, als allerbelangrijkste, een levensreddende fietsbel. Levensreddende fietsbel? Jazeker, want hier in Sevilla is men op z’n zachtst gezegd ‘niet gewend’ aan fietsers en dat leidt tot gemiddeld 5 bijna-ongelukken per halve kilometer. Sinds iets meer dan zes jaar heeft de gemeente Sevilla het stadfietssysteem ingevoerd en groene fietspaden aangelegd, maar die klap zijn de meeste sevillanos nog niet te boven gekomen. Want door diezelfde groene fietspaden, zijn de sevillanos die dus al hun hele leven alles te voet doen in sommige gevallen ineens de helft van hun stoep kwijtgeraakt en dat doet pijn. Heel veel zuid-Spaanse temperamentvolle bijna wrokachtige pijn. En waar pijn is, is tweestrijd, in dit geval in de vorm van kamp Voetgangers tegen kamp Fietsers. De Fietsers zijn natuurlijk de slechteriken zomaar een deel van het terrein van de Voetgangers, de good guys, hebben ingepikt. Dus, bij wijze van non-verbaal verzet, kom je overal voetgangers tegen die gewoon in groepen over de fietspaden lopen en die vervolgens ook nog eens, als jij daar al rinkelend je een weg wilt banen, het lef hebben om te doen alsof ze het gerinkel niet eens gehoord hebben waardoor je meerdere keren ‘pas op!’ moet schreeuwen of in sommige gevallen zelfs hem of haar op de schouder moet tikken om te laten weten dat hij of zij een gevaar is op het fietspad en naar de stoep moet gaan. Meestal schrikt men dan even, of men doet alsof, om je vervolgens met een schuine blik langs te laten gaan alsof je een indringer bent en daarna weer rustig verder te lopen op het fietspad, alsof dat terrein nog steeds van hen is en altijd zal blijven ook. Dus ja, die fietsbel is hier van levensbelang. Liever een fiets zonder lichten dan een fiets zonder bel.


Maar goed, naast het probleem op de fietspaden, had ik nog mijn probleem buiten de fietspaden om, namelijk het parkeerprobleem. Nouja, ik dacht dat dat geen probleem zou zijn zoals ik hierboven heb uitgelegd, maar dat bleek toch te optimistisch, want na een week als weer naar het internetcafé wil, zie ik dat het papierje van MAXIMAAL 2 FIETSEN (immers twee fietsen per trap) inmiddels is verrijkt met de in het rood geschreven tekst VERBODEN MEER DAN 2 FIETSEN TE PARKEREN, wat een vrij duidelijk signaal is dat men toch niet van de extra fiets gediend is. Ik raak lichtelijk in paniek, want die fiets moet hier dus vandaag nog weg en als ook maar een van de buren mij toevallig bij mijn fiets ziet staan om de sloten los te maken of de deur ermee uit ziet gaan, word ik daar vast en zeker op aangesproken en ik wil niet binnen twee weken meteen al een kruisje achter mijn naam hebben staan. Ik besluit eerst weer terug naar boven naar m’n appartement te gaan om even rustig te bedenken wat nu de beste oplossing is. Ik kom tot de conclusie dat ik hem het beste weer terug kan verkopen aan de winkel waar ik heb gekocht heb, hoewel ik weet dat ze me behoorlijk wat minder geld kunnen geven dan ik betaald heb.  Dus met het hart in de keel ga ik weer naar beneden om de fiets zo snel mogelijk daar weg te halen, maar halverwege bij de tweede verdieping hoor ik mensen beneden praten dus als een held op sokken ga ik weer terug naar boven. Ik wacht 10 minuten gespannen waarbij allerlei sociale ongemakkelijke rampscenarios door m’n hoofd spoken. Dan probeer ik het weer. Ik hoor niemand. Nu hopen dat er niemand net de trap afkomt of binnenkomt terwijl ik mijn fiets ontvoer (want zo voelt het inmiddels). Met het hart in de keel haal ik zo snel mogelijk de beide sloten los en loods ik de fiets naar buiten, gelukkig zonder dat iemand me gezien heeft. Opluchting. Ik loop met de fiets aan de hand weer naar de charmante verkoper en leg hem het geval uit dat ik de fiets niet meer mag parkeren in de portiek en dat ik hem ook niet elke dag naar mijn appartement kan sjouwen want we hebben geen lift. Het eerste wat hij zegt, is dat wat ik al verwachtte, dat hij er maar 45 euro voor kan geven, terwijl ik hem voor 75 euro heb gekocht en daarna ook nog voor 20 euro aan (levensreddende) extra’s heb laten monteren. Ik zie al 50 euro down the drain gaan, maar misschien was het zijn mannelijke eergevoel dat hij een dame in nood behoort te helpen en niet af te zetten door twee keer binnen een week aan dezelfde fiets te verdienen, want hij komt gelukkig met een alternatief: hij wil wel proberen de fiets voor 85 euro te verkopen en als dat lukt, krijg ik daarvan 80 euro (dat is wat ik er minimaal voor wilde hebben) en houdt hij 5 euro voor de service van het ‘bewaren’ van de fiets en het proberen ervan te verkopen. Ik ga akkoord en ben erg blij met zijn meedenken. En ik heb geluk, want binnen twee dagen krijg ik al een telefoontje dat hij de fiets heeft kunnen verkopen, dus ik heb mijn 80 euro weer terug! In eerste instantie wil ik nu alsnog op zoek gaan naar een vouwfiets, maar ik heb inmiddels een abonnement genomen op het stadsfietssysteem om in ieder geval toch die optie te hebben. En tegen mijn verwachting in gaat dat tot nu toe goed, afgezien van the occasional fiets zonder ketting, trappers of met een loszittend zadel. Hier doen we het de komende de tijd dan maar gewoon mee, besluit ik accepterende dat het dus geen zin heeft een eigen fiets te hebben. En alsof de het universum wil laten weten dat ik gelijk had wat betreft de vouwfiets, blijkt twee weken geleden dat diezelfde vouwfiets die naar mijn mening geen recht had op een parkeerplaatsje uit de portiek is gestolen. Karma? Zeg het maar, maar dan liever telkens afhankelijk zijn van de beschikbaarheid van stadsfietsen en bijbehorende parkeerpaaltjes, iedere dag het risico lopen met mijn zware en niet altijd volledig werkende Sevici-fiets hordes mensen omver te fietsen en venijnige blikken van Voetgangers te moeten incasseren.

lunes, 20 de octubre de 2014

¡Hola de nuevo!

De vorige keer toen ik in Sevilla woonde, inmiddels iets meer dan 3 jaar geleden, heb ik een blog bijgehouden om familie en vrienden op de hoogte te houden van de soms leuke, soms frustrerende en soms ronduit hilarische gebeurtenissen alhier. Na enigszins twijfelen of ik dat nu weer wil doen – het  is namelijk niet meer een Erasmus-jaar dus ik weet niet of ik altijd iets interessants te vertellen zal hebben – heb ik toch besloten dat ik het nog steeds een hele leuke manier vind om m’n belevenissen over te brengen naar het thuisfront en, niet geheel onbelangrijk, het helpt mij ook om bepaalde frustraties te relativeren en de humor van situaties in te zien. Zie het als mijn broodnodige therapeutische zelfhulp om hier in Sevilla het hoofd koel te houden.
Want niet alleen het klimaat zorgt ervoor dat letterlijk het hoofd koel houden wel eens moeilijk is, ook aan figuurlijke heethoofdigheid geen gebrek hier in Spanje. Van toeterende auto’s die aan degene voor hen duidelijk willen maken dat hij of zij al 1 hele seconde de tijd heeft gehad om te zien dat het licht inmiddels op groen staat tot verwoede discussies onder de werknemers van de bakkerij om de hoek (terwijl alle klanten dus perfect meekrijgen dat die ene collega het lef heeft gehad om in een andere ruzie de feiten te verdraaien), het kan allemaal hier in het temperamentvolle zuiden.

Maar laten we bij het begin beginnen, want in de vier weken hier tot nu toe zijn veel dingen gebeurd en ik moet zelf ook weer even nadenken over hoe en wat er allemaal ook alweer is gebeurd. Deze blog gaat over de eerste week, in de volgende blog vertel ik meer over de andere weken.

Dinsdag 23 september is het dan eindelijk zo ver, acht maanden nadat ik in mijn hart en hoofd de beslissing heb genomen om naar Sevilla te vertrekken om te kijken of ik er een leven kan opbouwen dat beter bij mij past dan een leven in Nederland. Om 17.15 ’s middags (dik half uur later dan gepland, dus ik kon meteen alweer beginnen met wennen aan de Spaanse interpretatie van tijd en ‘op tijd’) vertrekt het vliegtuig van de (natuurlijk) Spaanse maatschappij Vueling richting de mooiste stad van Zuid-Europa. Het is al de tweede of derde keer dat ik met Vueling vlieg, maar toch verrassen de verschillen met Ryanair me weer. Naast het heerlijke gebrek aan het constant voorbijkomen van stewards met parfums, kraskaarten, rookvrije sigaretten en andere misbare dingen, heeft men bij Vueling ook een andere aanpak voor de welbekende pre-flight security instructions bedacht. Deze worden bij Vueling namelijk niet zoals bij Ryanair door de stewards en hun alleszeggende handgebaren gedaan, maar door een video die wordt vertoond op automatisch uitklappende schermpjes die een soort van indrukwekkende luxe-uitstraling zouden moeten geven aan de cabine, maar welke meteen weer teniet wordt gedaan door het gevoel van zuinigheid dat het bijna promotie-achtige veiligheidsfilmpje oproept, net als de gedachte of het nou werkelijk beter is om een filmpje te laten zien dan zelf de instructies te geven of dat het gewoon enigszins gemakzucht van de crew is. We zullen het wel nooit weten, maar goed, het belangrijkste is dat ze je veilig en wel van A naar B brengen en dat is prima gelukt, en zelfs nog met enige inloop, want we kwamen uiteindelijk om 19.45u met slechts een kwartiertje vertraging aan in mijn stad. Tranen van geluk rollen over mijn wangen als ik het kolossale bord met SEVILLA zie staan. Ik ben weer thuis.

Na afscheid te hebben genomen van de man waarbij ik tijdens de vlucht een heel onderhoudend gesprek mee heb gehad (enigszins ongemakkelijk afscheid, dat wel, want je hebt net twee uur van alles over jezelf verteld en van alles over zijn leven aangehoord en dan komt er ineens een grote olifant in de ruimte, omdat je weet dat je deze persoon hierna hoogstwaarschijnlijk nooit weer zult zien. En feitelijk kan je dat niks schelen want jouw leven gaat wel door en de zijne ook, maar dat laten merken zou sociaal ongewenst gedrag zijn, dus volgt er een soort ongemakkelijk afscheid, waarbij je je serieus afvraagt of je niet zijn nummer of Facebook moet vragen om een beetje van de dramatische lading af te kunnen halen in de vorm van de mogelijkheid eventueel weer contact op te nemen, maar waarvan je op dat moment ook meteen al weet dat dat er toch niet van gaat komen en je weet dat hij dat ook weet, dus er zit niks anders op dan toch maar even door de ongemakkelijke appel heen te bijten en net te doen alsof je het werkelijk jammer vindt dat je deze persoon nooit weer zult zien), verlaat ik het vliegtuig en haal ik mijn bagage van de bagageband. (Als je die vorige zin tussen haakjes meteen begrepen hebt, heb je een schouderklopje verdiend ;)). In ieder geval, ik ben in Sevilla aangekomen, maar ik moet nu eerst nog twee uren wachten voordat ik weer verder kan, want Juan – de 32-jarige sevillano waar ik de eerste dagen couchsurfing bij ga doen totdat ik zelf een appartement vind – moet tot 22u werken en is dus pas 22.15u thuis. Ik heb dus meteen maar van de gelegenheid gebruik gemaakt om een heerlijk vliegveldbroodje met jamón ibérico naar binnen te werken. Als het dan eindelijk tijd is om per taxi naar Juan’s huis te vertrekken, blijkt dat dat toch nog wat moeilijker gaat dan gedacht. Mijn taxichauffeur heeft namelijk nog nooit van de straat gehoord die ik van Juan doorgekregen heb. Dat op zich is lichtelijk verontrustend, want als een taxichauffeur een straat niet kent, heb je 99% procent kans dat die dus ook werkelijk niet bestaat. Gelukkig heeft meneer zijn straatboekje, dus ik stel me gerust met de gedachte dat dit vast zo’n “overige 1% gevalletje” is, waarbij het straatboekje uitkomst moet bieden. Of toch niet. Ook daar blijkt de straat niet in te staan en nu begin ik toch enigszins ongerust te raken, want het idee dat als die straat werkelijk niet bestaat  ik ’s avonds om half elf met drie volle koffers het centrum door moet om een hostel te vinden lacht mij nou niet bepaald aan (friesisme?). Maar gelukkig schiet een ervarener collega te hulp en vertelt in heerlijk onverstaanbaar Andalusisch dat de straat in een nieuwe wijk is in de buurt van de Puente del Alamillo, bij die en die rotonde en de taxichauffeur lijkt zich iets te herinneren. We gaan plankgas richting bestemming (ik huil nog drie of vier keer heel stilletjes van ongeloof dat ik weer in Sevilla ben) waar we tegelijkertijd aankomen als Juan, dus een betere timing kon niet. Kapot van het meer dan tien uur onderweg zijn en de spanning van het avontuur waar ik net aan begonnen ben, besluit ik ook meteen maar mijn angst voor liften te overwinnen en gaan we met de lift naar de 4e verdieping waarna Juan mij mijn kamer voor de komende dagen laat zien. Na een korte rondleiding door het appartement, zegt Juan dat hij nog de stad ingaat om te eten met vrienden. Ik word ook meteen uitgenodigd zoals het een goede couchsurf host betaamt, maar ik ben te moe om nog maar een stap te verzetten dus ik sla het aanbod vriendelijk af om vervolgens als een blok in slaap te vallen in mijn eigen kamertje.

De woensdag is vooral bijkomen van de reis en de spanning en ik doe niet veel. De donderdag ga   ik voor het eerst de stad in om na anderhalf jaar sinds de laatste keer weer even hola te zeggen tegen de stad en op jacht naar advertenties voor een kamer in een gedeeld appartement. Bij het faculteitsgebouw waar ik altijd les had gehad, is het meteen raak en ik bel een stuk of vijf telefoonnummers om me te informeren. Uiteindelijk besluit ik één kamer te gaan bezichtigen; een aardige vrouw van rond de 40 jaar schat ik vertelt dat het een gedeeld appartement is met zes kamers in het centrum van de stad. Om 18u spreken we af. Eenmaal bij het flatgebouw aangekomen, bel ik aan en wordt de portiekdeur open gedaan. Ik ben blijkbaar toch nog niet van mijn liftangst af, want ik durf het niet aan alleen met de lift te gaan en besluit de trappen naar de 7e verdieping te nemen. Eenmaal boven doet een oude vrouw van minstens 75 open. Ik wil haar net vragen of de buren degenen zijn die het appartement verhuren, maar ze nodigt me al uit om naar binnen te gaan. Stomverbaasd dat dit dezelfde vrouw is als die ik een uur geleden aan de telefoon had, ga ik naar binnen. En dan ineens zie ik dat het appartement hetzelfde is als één die ik vier jaar geleden ook heb bekeken! Hoe is het mogelijk?! En ineens komt het gezicht van de oude vrouw me bekend voor en weet ik alweer waarom ik dat appartement niet wilde: het meubilair is echt te oubollig voor woorden wat een hele oude en daarmee ook vieze sfeer ademt. Goddank herkent zij mij niet dus ik laat haar haar zelfde rondleidingpraatje houden om vervolgens vriendelijk te melden dat ze nog van me hoort. “Stuur me maar een appje,” zegt ze. Weer sta ik even verbaasd. Deze vrouw van 75 heeft ten eerste een smartphone en ten tweede heeft ze liever dat ik haar WhatsApp dan dat ik haar even bel? Ze is blijkbaar erg jong van geest, wat misschien ook meteen de jong-aandoende stem aan de andere kant van de lijn eerder op de dag kan verklaren. Dan bedenk ik me ineens dat ik, een jongevrouw van 24 die in het digitale tijdperk is geboren en praktisch mobiele telefonie hoort te ademen, haar moet gaan zeggen dat ik geen WhatsApp heb. In ieder geval nu niet, want mijn telefoon is er deze zomer op de camping mee opgehouden waardoor ik een oud telefoontje van heit gebruik die geen internet heeft. Met een rare mix van schuldgevoel en een nog nooit eerder gevoelde vorm van schaamte leg ik haar de situatie uit waarom ik nu geen WhatsApp heb. In plaats van dat ze het begrijpt en zegt ‘Ok, sms me dan maar’, drukt ze me stevig op het hart dat ik echt heel snel een telefoon met internet moet gaan kopen, want zonder ben je niks tegenwoordig. Nooit gedacht dat een vrouw van 75 mij dat zou moeten vertellen. Als een dwarse puber die net de les is gelezen druip ik via de trap weer af, terwijl ik me voorneem haar ook niet meer te sms’en.

Maar goed, ze had gelijk, WhatsApp is tegenwoordig onmisbaar, ook straks in het zoeken naar werk. Daarnaast is het ook veel handiger en natuurlijk veel goedkoper dan bellen of SMS’en, dus ik besluit op diezelfde trappen nog dat ik de volgende dag hoe dan ook een nieuwe telefoon ga kopen. In Nederland had ik al wat voorwerk gedaan en ik had mijn zinnen gezet op de nieuwe Motorola Moto G (4G). Dus die vrijdag ga ik naar de PhoneHouse samen met Juan, want die wilde helpen en omdat hij iedere dag van 16u-23u als zwemleraar werkt, heeft hij de ochtenden altijd vrij. Daar blijkt al gauw dat ‘gewoon’ een nieuwe telefoon kopen, tegenwoordig bijna een eerste levensbehoefte, niet zo uno, dos, tres gaat. Nee nee, want ik wilde graag met abonnement en daarvoor heb je een Spaanse bankrekeningnummer nodig, welke ik natuurlijk nog niet had en waar ik ook helemaal nog niet bij stil had gestaan. Dat lijkt slecht een hobbeltje in de weg, maar het bleek nog maar de eerste stap te zijn in het tergend lange ik-wil-weer-een-telefoon-met-whatsapp-proces dat uiteindelijk 6 (!) dagen zou duren en waarvan de andere stappen ongeveer de volgende waren:
1. Balen dat ik  nog geen Spaanse bankrekening heb en dus nu geen enkele telefoon met abonnement kan kopen.
2. Naar de vestiging van Triodos bank gaan om een Spaanse bankrekening te openen.
3. Er achter komen dat de banken alleen ’s ochtends open zijn en het vrijdag is en ik nu al te laat ben, wat betekent dat ik dus tot maandag moet wachten.
4. Niet zo lang willen wachten en besluiten dan maar een los toestel te kopen waarmee ik de eerste tijd prepaid doe, aangezien ik toch ook nog niet weet of ik hier werkelijk minstens twee jaar ga blijven.
5. Naar een grotere winkel (FNAC) gaan om de telefoon te kopen, want de PhoneHouse heeft inmiddels siesta.
6. Te horen krijgen dat de telefoon is uitverkocht en dat men weet niet wanneer er weer nieuwe binnenkomen (lees: minstens een week later).
7. Terug naar de PhoneHouse gaan, waar ze hem nog wel hebben, maar alleen in het zwart en ik wil hem graag in het wit. Bestellen duurt 24 uur voordat de telefoon er is.
8. Besluiten toch nog maar te accepteren dat ik nog een dag moet wachten en ik bestel de witte telefoon.
9. Wachten op het belletje van de winkel dat de telefoon er is.
10. Na twee dagen je afvragen of dit misschien ook minstens een week gaat duren.
11. Volgende dag langsgaan bij de winkel om te vragen of de telefoon al binnen is gekomen.
12. Een gat in de lucht springen dat de telefoon er is. (En boos zijn op de verkoopster dat ze me niet heeft gebeld.)
13. Bellen naar mijn telefoonprovider dat ik een internetbundel wil nemen zodat ik eindelijk weer kan WhatsApp kan gebruiken.
14. Te horen krijgen dat dat alleen per de eerste van de maand mogelijk is.
15. Balen dat het 2 oktober is.

sábado, 25 de agosto de 2012

Desconectar


Zo’n 90% van heel caravanminnend Nederland zal bij het woord ‘camping’ aan een plek denken waar je naar toe gaat om tot rust te komen, om jezelf weer op te kunnen laden na een jaar hard werken en om lekker bruin te worden. Maar zo ontspannend en relaxed het hier voor de campinggasten is, zo stressvol en intensief is het voor het personeel, want op een camping waar gemiddeld 6000 mensen tegelijkertijd met hoge verwachtingen heen gaan, is het niet altijd even makkelijk om het hoofd koel te houden. Dus om te voorkomen dat wij als recepcionistas niet helemaal gek worden van mensen die klagen over het feit dat de standaard-standplaatsen niet genoeg schaduw hebben, dat de Franse jongeren van plaats S55 ‘s nachts weer voor overlast  hebben gezorgd, dat de airco in die en die bungalow het niet doet of dat het immoreel zou zijn dat we €20 borg vragen voor het wateraansluitingkoppelstuk, hebben we maarliefst een keer per twee weken een día de fiesta, een vrije dag. Dat komt neer op vier kostbare vrije dagen in twee maanden en daarom is het dan ook zaak ze goed te besteden. Op mijn eerste vrije dag ben ik naar L’Escala gegaan, een prachtig dorpje op z’n vijf kilometer hier vandaan, de tweede dag was Figueres de bestemming en de derde vrije dag heb ik met een collega in Barcelona doorgebracht. Vorige week had ik m’n vierde en laatste vrije dag, die ik vervroegd had omdat Anna, een Pools meisje dat ik in Sevilla heb leren kennen, mij kwam opzoeken en dat de enige dag was dat ze mij zou kunnen opzoeken. Ze werkt in Billund, Denemarken als stewardess voor Ryanair en om mij een dikke 24 uur te kunnen bezoeken heeft ze vier vluchten moeten nemen, twee voor de heenreis en twee voor de terugreis en beide keren moest ze op Londen Stansted Airport overnachten. Veel moeite voor zo’n korte tijd, vond ik, ik voelde me zelfs een beetje schuldig, maar het zou voor haar ook de eerste keer na Sevilla zijn dat ze weer in Spanje zou kunnen zijn, dus ze had er veel voor over. Ik voelde me dan ook behoorlijk lullig toen ik twee dagen van tevoren er achter kwam dat vrienden van het personeel eigenlijk helemaal niet in het personeelsgebouw mogen slapen, iets waarvan ik totaal niet op de hoogte was. Al die moeite die zij zou nemen om hier te komen en ik had het enige wat ik voor mijn rekening zou nemen, onderdak, niet eens geregeld. Ik voel me knap lullig en vraag me af hoe ik wel ooit in hoog-hoog seizoen zo last minute nog eens een goedkope tweepersoonskamer ergens dichtbij de camping ga vinden. Na verschillende tevergeefse telefoontjes naar hostels en pensions komt mijn collega Irene met een tip van een pension in L’Escala waar zij ook een keer is geweest. Een beetje cutre (kitscherig), maar de kamers waren schoon en zij had maar €45 voor een tweepersoonskamer inclusief ontbijt betaald vertelt ze. Aangezien de enige andere optie in slaapzakken in een 3-seconden pop-up tentje op een schaduwloze standaard-standplaats op onze camping à €57 was, was de beslissing snel gemaakt en vol goede hoop belt Irene pension Casa Poch op. De eigenaresse vertelt dat ze pas op de dag zelf weet of ze een kamer heeft, tot nu toe zouden ze vol zijn, maar Irene verzekert me dat ze waarschijnlijk toch wel een kamer hebben want zo’n geweldig pension is het nou ook weer niet en anders konden we ook nog op het strand slapen als de nood echt aan de man kwam. Ondertussen zoeken we op internet nog even verder, maar uiteindelijk besluit ik vurig wensend dat dit geen domme zet is, de gok op Casa Poch te nemen.
Die maandag om half twee haal ik Anna op van het treinstation in Figueres en na een klein sprintje halen we de half twee bus naar L’Escala ook nog net. Die ochtend had ik gelukkig inderdaad het groene licht van het pension gekregen, dus we zouden een fatsoenlijke plek hebben om te slapen en voor mij was het ook wel goed om te desconectar, oftewel om even weg te zijn van de camping. Na een busreis van bijna een uur waarin we over van alles en nog wat bij hebben gekletst, komen we aan bij het pension. Bij binnenkomst groet een oude Spaanse vrouw, blijkbaar de eigenaresse, ons vriendelijk en het pension doet Spaans en huiselijk aan, het valt me niets tegen voor zo’n lage prijs. We installeren ons in onze kamer en ik laat me vallen op mijn bed die tot mijn verbazing echt heerlijk comfortabel is. Na een uurtje bijkomen en opfrissen gaan we L’Escala in. L’Escala heeft een strandje midden in het centrum en daar besluiten we een merienda te nemen (een tussenmaaltijd, tussen de lunch en het avondeten) en lekker te zonnen. Rond zeven uur gaan we weer terug naar het hostel om ons om te kleden en uit eten te gaan. Deze keer is het niet de oude vrouw die ons ontvangt, maar man van rond de 30 jaar met zwart sluik haar, een vieze stoppelbaard en een een t-shirt dat waarschijnlijk al twee weken geen wasmachine had gezien. Hij groet ons vriendelijk lachend, maar ik vertrouw hem niet helemaal. Ik wil gewoon doorlopen naar de kamer, maar hij begint tegen ons te praten, daar was ik al bang voor. “Jullie zijn toch de meisjes van kamer 14?” vraagt hij en het zit me meteen al niet lekker dat hij weet dat wij ‘de meisjes van kamer 14’ zijn. Vertwijfeld bevestig ik dat waarna hij zegt: “Dan heb ik wat voor jullie, steek allebei je hand uit en doe je ogen dicht. Houden jullie van insecten?” Hij steekt z’n beide armen uit en in beide vuisten lijkt hij iets te hebben. Ik kijk hem vol ongeloof aan, wat wil deze vent? Anna heeft allang door dat het om een grapje gaat, maar ik vertrouw hem voor geen cent en ben bang dat hij een of andere grote kever in z’n hand heeft en ik weiger naar hem te luisteren. Hij dringt aan: “Kijk eens naar m’n gezicht, heb ik geen gezicht van een te vertrouwen persoon? Je kunt me vertrouwen hoor, kijk dan, deze ogen zijn toch onschuldig?” Hij kan zeggen wat hij wil, maar het enige wat door mijn hoofd gaat, is dat als hij er zo op aandringt een te vertrouwen persoon te zijn, dan kan hij dat onmogelijk zijn. Ik weiger nog steeds en vraag me af waarom Anna wel gewoon haar hand durft uit te steken. De man geeft het op en opent beide handen boven Anna’s hand: twee snoepjes. Hij lacht en zegt: “Ik heb nooit gezegd dat ik insecten in m’n handen had!” Ha. Ha. Niet grappig. Hijo de puta, denk ik, mij een beetje op de kast jagen om niks, is dit zijn manier om zijn gasten te ontvangen? Dan bedenk ik me ook nog eens dat hij al klaarstond met die snoepjes, hij heeft ons aangesproken en is niet naar de keuken of zo gegaan om iets te halen, hij had ze dus al in z’n handen. Wat voor idiote ideeën moet die man wel niet hebben, denk ik en raak licht in paniek. Ik krijg zo’n vermoeden dat cutre niet alleen ‘kitscherig’ betekent, maar ook iets in de zin van dat iets niet pluis is. Goddank is Anna heel zeker van haar zaak en als we weer naar boven gaan, stelt ze mij gerust dat hij zeker weten niks kwaads in de zin heeft, zij heeft ook een collega die zo is en dat is gewoon zijn manier van met mensen omgaan. Enigszins gerust gesteld kleed ik me om en gaan we weer naar beneden om uit eten te gaan. En natuurlijk, dan moeten we weer langs señor Engerd. Deze keer probeer ik zo afstandelijk mogelijk te zijn, maar weer lukt het hem om me vervelend te verrassen: “Ik heb jullie paspoorten nodig,” zegt hij op een opvallend dwingende toon. Op zich kan ik daar inkomen, want die vraag ik ook altijd aan alle campinggasten, maar toch, na het incident van daarvoor vraag ik me af of hij nog meer dingen met onze paspoorten van plan is. Met tegenzin geef ik m’n id-kaart, Anna kent wederom geen angst. Nouja, hier zal het wel bij blijven, stel ik mezelf gerust terwijl we de straat oplopen en na een kwartiertje hebben we een leuk lokaal barretje gevonden waar we besluiten te gaan eten. De tapas zijn heerlijk en we kletsen honderduit over Sevilla en onze levens nu onder het genot van een tinto de verano (rode wijn gemengd met frisdrank). Het is heerlijk om dingen over Sevilla te kunnen delen met iemand die er tegerlijkertijd met mij was, veel dingen hoeven we mekaar niet uit te leggen, aan een woord hebben we genoeg. Ik krijg weer zin om naar Sevilla te gaan en ik zie dat de herinnering aan Sevilla Anna niet onaangeroerd laat. Ze krijgt tranen in haar ogen als ze over haar wijk in Sevilla vertelt en ik realizeer me dat Sevilla onze levens op een aangename manier heeft gebrandmerkt. Inmiddels ben ik señor Engerd en zijn rare maniertjes allang weer vergeten, maar dan zie ik ineens een man aanlopen die verdacht veel op hem lijkt. Ik ben ervan overtuigd dat het hem niet kan zijn, dat is gewoon de angst die m’n beeld vervormt, zeg ik tegen mezelf, maar bij de tweede keer kijken realizeer ik me dat het hem wel is. “Hoe de fuck weet hij dat wij hier zitten?!” is het eerste wat door me heen schiet en ik voel hoe alle spieren in mijn lichaam zich aanspannen. Anna zit met de rug naar hem toe, dus zij heeft nog niets door. Zo onopvallend mogelijk sis ik dat die engerd van het pension hier ook is en naar ons toe komt lopen. Inmiddels, of misschien al eerder, heeft hij ons gezien, hij lacht en stopt bij ons tafeltje. Goddank hadden we het eten net op, dus aanschuiven hoeft hij niet te proberen. Hij probeert een gesprek op gang te helpen, maar ook Anna heeft er nu genoeg van en allebei kappen we het gesprek af. Als laatste redmiddel probeert hij ons wederom te charmeren met z’n snoepjes, hij wil ons allebei een geven. Anna slaat z’n aanbod af, ik ook, en hij lijkt weer verder af te druipen. Maar nee, tot m’n schrik zie ik ineens een arm langs m’n rechterzij gaan en  meneer Engerd legt alsnog een snoepje voor me op tafel neer. M’n hart slaat 180 en ik sta op het punt tegen hem uit te vallen en te zeggen dat hij normaal moet doen en moet opflikkeren met z’n stomme snoepjes, maar hij is alweer verder gelopen. Het snoepje laat ik onaangeroerd en ik kijk Anna vol ongeloof aan. Nu moet dit echt ophouden of ik word gek. Anna ziet dat hij in het barretje naast die van ons gaat zitten bij een paar vrienden, gelukkig, maar hij is dus nog steeds in de buurt. Anna weet me weer te kalmeren, we kletsen nog even verder, bestellen nog een drankje en daarna willen we nog even een nachtwandeling door het stadje maken. We hebben het laatste drankje bijna op en dan komt een andere man naar ons tafeltje en vraagt in het Engels of we misschien straks ook naar zijn bar willen komen om een drankje te doen. Erg direct en vreemd, dus natuurlijk gaan we daar niet op in. Ondertussen heeft mijn achterdocht alweer de raarste ideeën gevormd (“Misschien was dat wel een vriend van meneer Engerd en wilden ze ons op die manier meelokken naar een bar!”). De Engelse man is nog maar net uit zicht of meneer Engerd himself komt gezellig met z’n vrienden aan het tafeltje precies achter ons zitten. Ik ben bang dat de volgende stap is dat ze ons bij hen uitnodigen en ik weet hoe slecht Spanjaarden tegen ‘nee’ kunnen, dus daar zit ik niet op te wachten. Anna moet hetzelfde gedacht hebben, want ze besluit dat we hier maar beter weg kunnen gaan en de nachtwandeling te maken. Dat laat ik me geen twee keer zeggen, dus we verlaten de bar zo snel mogelijk. Ik kijk een paar keer achterom en hoop vurig dat ze ons niet op een of andere manier achterna komen.
Het stadje is prachtig bij nacht en omdat de temperatuur nog heerlijk aangenaam is, zitten veel lokale mensen nog buiten op de terrasjes. We maken foto’s van de prachtige natuur en gebouwen en eindelijk heb ik het idee een beetje te kunnen desconectar. We lopen langs de kliffen en verbazen ons over een superluxe huizencomplex, wat vast als vakantiehuis gebruikt wordt door mensen uit de buurt. Even kijk ik naar links en op een van de balkonnen zie ik een man met zwart sluik haar. Hij kijkt me aan. Nee, dit kan niet waar zijn, als dat señor Engerd is, is dit echt te bizar voor woorden. Ik kijk nog een keer goed maar omdat het donker is, is het moeilijk te bepalen of het hem echt is of niet. Nee. Het is hem niet, toch niet. Deze man heeft een snor, dat had meneer Engerd niet. Goddank, wat een opluchting gaat er door me heen. Ik voel me dom dat ik even gedacht heb dat dat hem serieus zou kunnen zijn, maar ik kan weer lachen en vertel het Anna. Tot mijn verbazing had zij hem ook gezien en dacht zij precies hetzelfde, maar ze durfde het me niet te zeggen, omdat ze bang was dat ik dan zou flippen. We moeten allebei erg lachen om de situatie en gaan weer richting het hostel. Eenmaal daar is de deur al op slot en ik hoop dat hij niet op ons heeft zitten wachten of zo, dat zou de boel helemaal compleet maken. Ik maak de deur open met de sleutel en ja hoor, daar staat meneer om twee uur ‘s nachts de glazen af te wassen. Wederom begroet hij ons weer met die gluiperige glimlach, maaar voordat hij nog iets kan zeggen, wensen we hem allebei heel snel goedenacht en glippen naar boven. Eenmaal boven ben ik bang dat hij een tweede sleutel van de kamer heeft, maar die gedachte weet ik te onderdrukken. Moe van alle spanningen maar ook tevreden van alle ontspanningen van die dag val ik op m’n heerlijke bedje voor die nacht en binnen tien minuten ben ik vertrokken. 

miércoles, 1 de agosto de 2012

Werken op La Ballena Alegre



Eindelijk ben ik er weer. Een jaar na m’n Erasmusjaar in Sevilla ben ik wederom in het land dat me elke keer weer weet te charmeren. Dit keer niet om te studeren, maar om te werken als recepcionista op een camping die als naam ‘de Blije Walvis’ draagt. Na een lange reis van twee dagen waarin 1600 kilometers asfalt onder ons voorbij gingen, komen we zaterdag 30 juni rond zeven uur ’s avonds aan op de camping. Karin – het andere meisje uit Groningen dat ook als receptioniste op La Ballena Alegre gaat werken – en ik worden zeer goed opgevangen door onze toekomstige collega’s en bij het avondeten leren we meteen al veel mensen die ook op de camping werken: mensen die in de bar, het restaurant, de supermarkt of als manusje van alles werken. Het valt me op dat alle mensen hier buitengewoon zijn, ieder hebben ze hun eigen bijzondere verhaal en verleden. Het is fijn en verfrissend weer allemaal nieuwe mensen en hun totaal andere werelden te leren kennen. Neem Daniella bijvoorbeeld, het meisje dat ons heeft opgevangen bij aankomst, een Duitse wereldreiziger pur sang, is 32 jaar, maar ziet eruit alsof ze 22 is, en sinds haar 18e is Barcelona haar uitvalsbasis tussen alle reizen en baantjes in andere landen door. Naast Duits, Spaans en Engels spreekt ze ook vloeiend Portugees, wat ze in Brazilië tijdens een tijdelijke baan als barmeid heeft geleerd, maar haar droom is sociaal werkster te worden en met kinderen of verslaafden te werken. Ik bewonder haar enorme zelfstandigheid en zelfredzaamheid, maar al gauw blijkt dat onder haar vele levenservaring en constante drang nieuwe werelden toch ook het verlangen naar een partner en een vaste baan schuilt, alsook de angst misschien alleen achter te blijven, vooral nu haar vrienden allemaal een voor een gaan samenwonen en kinderen krijgen. En dan hebben we Jordi, een van de socorristas (badmeester) bij de zwembaden, een Catalaan in hart en nieren die zijn 35 lentes goed heeft weten te verbergen onder z’n knappe kop en jongensachtige lach. Dat komt door de kou meent hij. ’s Winters werkt hij namelijk als ski-instructeur in de Pyreneeën en als ik zijn verhalen moet geloven behoort hij tot de 25 beste skiërs van Spanje als het gaat om snelheid. Maar wat nog het meeste aan hem opvalt, is de enorme rust en stabielheid die hij uitstraalt, het lijkt of niks hem uit zijn doen kan laten raken. Een kamergenoot en vriend van kinds af aan van hem is Alex, een omlaaggevallen architect die door de crisis in de bouw nu in de campingbar drankjes en eten regelt voor het vakantievierend volk dat hier naar toe komt. Een behoorlijke stap terug, maar hij klaagt niet, want hij behoort tot de gelukkige 50% van de beroepsbevolking die werk heeft en ook hij werkt ’s winters als ski-instructeur in de Pyreneeën. Dan hebben we Eva nog, een rebelse half Zwitserse half Catalaanse meid die, afgaande op haar enorm gespierde armen, meer testosteron dan oestrogeen in haar lichaam moet hebben. Na 15 jaar altijd alles te hebben gedaan waar de westerse samenleving op neerkijkt, heeft ze sinds twee jaar besloten dat het zo niet verder kan en langzaam maar zeker bouwt ze verantwoordelijkheidsgevoel en zelfbeheersing op om verder te komen in het leven. Onder haar enigszins agressieve en mannelijke uiterlijk en kledingstijl is ze werkelijk een engel. Ze is heel open naar nieuwe mensen, heeft humor en helpt je met alles: als Karin of ik een vraag hebben, kunnen we altijd bij haar terecht en legt ze het net zo vaak uit totdat we het snappen. Het is meer uiterlijk vertoon, iets wat ze zelf ook toegeeft.

Na een welverdiende nachtrust op onze nieuwe kamer worden we de volgende dag meteen ingeleid in het computerprogramma waar we op de receptie mee zullen werken. Na vijf uur nieuwe informatie verwerken, zonder praktijkoefeningen, zit de eerste werkdag er op en voelt mijn hoofd als een waterhoofd dat overloopt van informatie. Ik zie het niet zitten alles meteen te onthouden, maar Joaquín, de haan tussen alle hennen van de receptie, stelt ons gerust dat iedere fout rechtgezet kan worden en met die geruststellende gedachte in ons achterhoofd gaan we onze eerste werkweek in. Al snel blijkt het aloude spreekwoord “Al doende leert men” weer eens een onomstotelijke waarheid te zijn en na een paar dagen begin ik ineens het overzicht te krijgen en heb ik de slag te pakken, net als Karin.
Ondanks de fantastische collega’s en het leuke werk, heeft de eerste week wel z’n tol geëist. Die zondag ben ik helemaal kapot en heb ik werkelijk geen kracht meer, hoeveel ik ook er tegenaan eet. Rust, dat is het enige wat m’n hoofd wil, maar mijn eerste día de fiesta (vrije dag) heb ik niet eerder dan over een week. Lichtelijk in paniek besluit ik naar Joaquín te gaan en hem te zeggen dat ik die dag niet kan werken. De woorden zijn nog niet koud of de spanning van alle veranderingen en nieuwigheden komt eruit. Ik schaam me kapot dat ik na een week al jankend tegenover m’n baas sta en ik moet vragen of ik de dag vrij mag nemen, maar goddank neemt hij het erg goed op en hij vertelt me dat iedereen door dezelfde fasen van aanpassing gaat. Het aanpassen duurt minstens tien dagen heeft hij uit ervaring geleerd en ineens voel ik me lang niet meer zo slecht dat ik na acht dagen mijn ‘instortmoment’ heb. Honderd kilo lichter verlaat ik de receptie en die dag wordt mijn ‘reset-dag’: alle veranderingen van dagritme, eten en mensen, krijgen nu een plekje en in de dagen erna merk ik dat ik telkens meer kracht krijg. M’n lichaam kan weer met de veranderingen uit de voeten en de dag daarna begin ik voorzichtig weer te werken en na een vervroegde día de fiesta ben ik er weer helemaal bij.
Inmiddels wordt het werk steeds meer een aangename routine waardoor ik meer tijd voor de campinggasten heb tijdens de check-ins en het is te merken dat de campinggasten dat ook leuk vinden. Ze vertellen graag wat er onderweg allemaal is gebeurd, hoe het verkeer in noord-, midden-, zuid-Frankrijk, boven Lyon, onder Perpignan of bij dat ene knooppunt was en hoe slecht het weer wel niet in Nederland is. En dan de reactie als Nederlanders er achter komen dat ze in het Nederlands kunnen worden geholpen met hun probleem en dat ze niet in het Engels of gebrekkig Spaans alles hoeven uit te leggen, geweldig! Ze springen nog net geen gat in de lucht, op één gezin na, waarvan de vader echt door het dolle heen leek te zijn dat er ‘iemand van hen’ in de receptie hen te woord kon staan. Daniella schrikt ervan hoe enthousiast de man reageert, en haar gezicht verraadt dat ze zich afvraagt waarom haar Duitse landgenoten daar veel minder gevoelig voor lijken te zijn. Op die vraag hebben we allebei het antwoord niet, maar een interessant cultureel verschil is het zeker.

Na inmiddels vier weken te hebben gewerkt op La Ballena Alegre, is me opgevallen dat het werken op een camping twee gezichten heeft. Aan de ene kant is het leuk, want je werkt in een ontspannen omgeving en als je vrij bent is het strand daar op steenworpafstand. Het nadeel soms is echter dat je altijd wordt bekeken en herkent door de campinggasten, het is me al vaak overkomen dat mensen groeten me waarvan ik me echt niet kan herinneren dat ik ze geholpen heb. Je bent een soort van half beroemd, (“oh kijk, die zijn toch van de receptie?”) maar tegelijk wordt je geacht onzichtbaar te zijn, want als werknemer mag je geen gebruik maken van het zwembad, het terras en alle andere faciliteiten. We mogen alleen in de pub en de discotheek komen, maar dat zijn nu juist de raarste plekken om campinggasten tegen te komen.Daar vervagen rollen en zien ze me niet als receptioniste Martine, maar als Martine. Ik voel me al op een rare manier schuldig als ik met een biertje in m’n hand sta, het is alsof ik m’n geloofwaardigheid als recepcionista dan ineens kwijt bent ofzo. Dat is natuurlijk niet zo, tenzij je dronken of wild dansend wordt gezien natuurlijk, maar het zijn plaatsen waar twee werelden in contact komen die in principe gescheiden (moeten) worden gehouden. En dat kan soms hele gênante situaties opleveren, zoals het geval bij onze Duitse collega Hannah. Op de Mojito-party van afgelopen zaterdag wilde een halfdronken campinggast per se met ons proosten en daarna ging hij achter een van onze collega’s, Hannah, dansen. En alsof dat nog niet erg genoeg was, bleek ook nog dat zijn vrouw en twee vrienden op twee meter afstand stonden, zich ook rot schamende. Gelukkig had de man al snel door dat hij een grens had overschreden en half beschaamd half trots op zichzelf druipt hij af.

Het is een wereld op zich, een camping tijdens de zomer. Regels en gewoonten die thuis gelden, gelden hier niet. En dat leidt soms tot vervelende situaties, maar heeft ook z’n charme. Ik heb nog nooit zoveel hardwerkende Nederlanders bij elkaar gezien, die van hun welverdiende jaarlijkse vakantie genieten, onder het genot van het gezelschap van vrienden en familie en te veel bier, waardoor het kind in ze soms weer even naar boven komt: ik kan m’n lachen niet inhouden als de band op diezelfde Mojito-party een overbekend jaren ’70 rock-nummer aanzet en de dansvloer zich vult met alleen maar ouders tussen de 40 en 50 jaar die compleet uit hun dak gaan.

jueves, 28 de abril de 2011

Vamos a Lisboa oh ohohoho!

Dit is de langste blog tot nu toe, dus ga er maar even voor zitten zou ik zeggen ;).

Vanwege de Semana Santa (Heilige Week) die hier in Sevilla groots wordt gevierd, hadden we allemaal een week vakantie en daarom besloten wij als huisgenoten samen een reisje buiten Spanje te maken. Al gauw waren we er uit, we zouden naar Lisboa gaan, de hoofdstad van Portugal, want daar waren al een paar geweest en zij vonden het een hele leuke stad om weer eens te bezoeken. Na uren op internet zoeken naar appartementen en auto’s die we zouden kunnen huren en enige misverstanden over wie er nou eigenlijk wel en niet meeging naar Lisboa, konden we vorige week eindelijk alles boeken en alvast zin kweken. We zouden van maandag tot donderdag gaan dus theoretisch gezien zou ik zondagmiddag mijn spullen en zo allemaal klaar moeten pakken zodat dat niet meer op het laatste moment zou hoeven en zodat ik vroeg op bed zou kunnen gaan, omdat de wekker de maandag om 7.15u alweer zou rinkelen. Maar ja, dan hebben we nog de praktijk: ‘s middags wat aangerommeld, ‘s avonds drie uren geskyped met Anke en met heit en mem, daarna met Valentine broodjes, water en fruit bij de OpenCor gehaald om mee te nemen tijdens de rit, daarna nog met Katka en Valentine gekletst want Katka kwam net terug van haar weekje terug naar de República Checa. En om half twaalf had ik nog niet eens naar de koffer gekeken. Dat werd dus niet vroeg op bed en uitgerust beginnen aan een reis van zes uur in de auto. Om 1 uur ‘s nachts zat ik nog mijn kleren en laders in mijn koffer te stoppen, broodjes te smeren voor de reis en te besluiten of ik mijn laptop wel of niet mee zou nemen. Ondertussen hield Katka ons nog steeds gezelschap en vertelde dingen over wat ze gedaan had die vorige week in haar land, waardoor ik uiteindelijk pas om 2 uur klaar was en Valentine om half drie nog steeds bezig was met haar tas pakken...
Ondanks de kleine vijf uurtjes slaap, sta ik de maandag aardig fit en met zin in de reis op. Ook Valentine was ondanks haar korte nacht best fit. Even naar de primera (niet de winkel, hier bedoelen we daar de eerste verdieping mee) om te kijken of Chloe ook al uit bed was en ja hoor, ook zij was al bezig zich klaar te maken. Om kwart over acht gingen we richting het busstation om de bus van half negen te pakken naar het vliegveld, want daar stond de auto die we gehuurd hadden. Eenmaal aan de beurt bij de balie van Auriga Crown bleek dat de problemen alweer voor het oprapen lagen. De eerste: de auto die we gehuurd hadden, mocht alleen bestuurd worden door iemand van 25 jaar of ouder. Dus tenzij we de baliemedewerkster er op een of andere manier van konden overtuigen dat het jaartal 1989 een typfout op het paspoort was en dat het eigenlijk 1986 moest zijn, konden we het wel shaken. Even lijkt het erop dat we via internet weer een nieuwe aanvraag moeten indienen, maar gelukkig bestaat er ook nog zoiets als klantenservice, dus we moeten maar even naar dit en dat telefoonnummer bellen en dan kunnen zij misschien regelen dat we een kleinere auto krijgen die je vanaf 21 jaar mag besturen. Ik besluit die taak op me te nemen, en bel naar het opgeschreven telefoonnummer. Helaas is de verbinding superslecht, de mevrouw aan de andere kant superchagerijnig en het probleem superingewikkeld. Maar de aanhouder wint en na het plotseling ophangen van de medewerkster lijkt de categorie auto te zijn veranderd en kunnen we alsnog diezelfde ochtend gewoon naar Lisboa gaan. Maar eerst nog probleem twee: er staat standaard maar één bestuurder geregistreerd. En wij wilden alledrie rijden om af te kunnen wisslen, maar dat idee kostte ons €15 per extra bestuurder, een regeling die nét per 1 april was ingegaan, vertelt de baliemedewerkster, alsof dat ons zou troosten, “daarvoor was het altijd gratis.” Grrrrrrr. Maar dat was nog niet alles, want aangezien ik net vier weken te kort kwam om voor 21 door te mogen gaan, moest ik nog eens €25 betalen om überhaupt achter het stuur te mogen zitten. Dan probleem drie: plus de all-risk verzekering nog, “dat wordt dan €380 in totaal, por favor.” Dit konden we niet goed gehoord hebben, 380 euro? De offerte op internet was 80 euro! Bleek dat mevrouw er vanuit was gegaan dat we als verzekering degene van €3 per dag + €150 fianza (borg) hadden gekozen. Maar als je de verzekering van €5 per dag deed hoefde je geen enorme borg te geven, dus die wilden we veel liever als arme studenten die niet in een keer even 400 euro voor kunnen schieten. Daardoor kwam de totaalsom uiteindelijk uit op zo’n €240, een stuk beter dan €380, maar we waren niet blij met de verdriedubbeling van wat we aanvankelijk dachten te moeten betalen. Na enig geklaag van Valentine over het niet duidelijk zijn van al die extra kosten, besluiten we dat het geen zin heeft te protesteren, want hebben geen andere keuze en met lichte tegenzin geeft Chloe haar creditcard. De vrouw geeft ons de sleutel die wij met niet gemeende glimlachen aannemen. We lopen richting de auto: het is een nette Renault Clio. Probleem vier: zonder navigatie. Daar hadden we eigenlijk wel op gerekend, maar we hadden geen zin om weer terug te gaan naar de balie en wéér €25 euro extra te betalen voor een TomTom, dus met frisse vrees de weg kwijt te raken en een van Mischa en Petr geleende Tsjechische wegenkaart van Spanje en Portugal gaan we rond tien uur dan eindelijk de autopistas (snelwegen) te lijf.

Eerst rijdt Valentine, tot aan Faro en daar neem ik het stuur over. De auto is nieuw en dat is te merken aan zijn rijgedrag: waar ik bij onze Mercedes het rempedaal helemaal moet indrukken om echt remkracht te hebben, hoef ik nu maar naar de rem te kijken of hij maakt al een noodstop. Diezelfde gevoeligheid geldt voor het gaspedaal en met horten en stoten probeer ik de auto netjes en veilig op de wegen te houden, terwijl we zoeken naar een bordje dat ons weer richting de snelweg stuurt. Die vinden we niet, maar gelukkig biedt de Tjechische kaart uitkomst. Na zo’n twee uur gereden te hebben, wisselen we weer en rijdt Chloe het laatste stuk, en dat gaat heel goed. Tot aan de stad Lisboa. Nu we weer van de bijna lege tolweg af zijn en we ons in het eenrichtingsverkeer van de Portugese hoofdstad bevinden wordt het allemaal wat moeilijker. En dat leidde tot onze eerste bijna-botsing, want een Portugese snelle jongen meende op een tweebaansrotonde wel even van de binnenbaan voor ons langs te kunnen schieten om nog net de afslag mee te kunnen pikken. Goddank voor de goede remmen van de Clio. Die zouden later ook nog een paar keer heel goed van pas komen, maar laat ik daar maar niet teveel op ingaan... Na een kwartier door de stad rijden komen we steeds dichter bij de straat van ons appartement, maar het laatste stuk is altijd het moeilijkste en aangezien we nu ook niets meer aan onze Tsjechische wegenkaart hadden, vragen we aan een groepje Portugese oudere mannen die zitten de vissen bij de kade (Lisboa heeft namelijk een inham) waar de Rua Carvalho Freirinha is. Helaas, wat al te verwachten was, kon de man die ons hielp alleen maar Portugees en ondanks dat we aangaven dat we geen Portugees kenden, ratelde hij een routebeschrijving op alsof we wél alles konden begrijpen. Dus met twee of drie woorden die op het Spaans links en rechts en rechtdoor lijken en een slappe lach gaan we weer verder. We moeten een tweede keer vragen, maar we zaten er niet ver vanaf, dus om vijf uur kwamen we eindelijk bij het appartement aan. De jongens, Matthijs, Sjors en Simon (twee Nederlandse vrienden van Matthijs), waren daarvoor in Vilamoura geweest (Zuid-Portugal) en kwamen vanuit daar in hun gehuurde auto richting Lisboa. We zijn allemaal moe van de reis en Chloe en Valentine, keukenprinsessen als ze zijn, maken heerlijk pasta voor iedereen klaar. De anderen willen die avond nog op stap, maar ik voel me nog erg moe van de reis en besluit niet mee te gaan. Maar door de heftige regen die die avond valt, besluiten de anderen eerst nog even te wachten en daarna pas de stad in te gaan. Iemand vraagt of we ook een spelletje of zo kunnen spelen en ik bedenk me dat ik voor de grap het Sinterklaas-memorie-spel wat ik in november van heit en mem voor Sinterklaas had gekregen in m’n koffer had gedaan. Dus daar zaten we dan als twintigjarigen om half twaalf ‘s avonds in ons appartementje in Lisboa terwijl de regen met bakken uit de hemel kwam memorie te spelen.

De volgende dag stonden Chloe, Valentine en ik rond tien uur op om de dag goed mee te kunnen pakken - en ja, natuurlijk hadden we apart geslapen, wij als meiden in de woonkamer en de jongens in de twee slaapkamers, dat daar geen misverstanden over bestaan. Dus om half elf zaten wij aan het ontbijt en daar had ik me toch een halleluja-moment: toen Valentine het hoekkastje open deed zag ik tot mijn grote verbazing dat er hagelslag in stond!!! Een echte Nederlandse Venz Puur hagelslag nog wel!! En hij was nog bijna vol ook! Wat een goed begin van de dag! Dus ondanks de regen die die ochtend viel terwijl wij door de stad slenterden had ik een permanente lach op m’n gezicht. We bezochten het Mode en Design Museum en ‘s middags ben ik met de jongens naar het Oceanário geweest, een soort waterdierentuin, terwijl Chloe en Valentine naar een tweedehands antiekmarkt gingen. ‘s Avonds hebben wij de overgebleven pasta nog opgegeten wegens internet dat het niet deed waardoor we geen andere recepten konden opzoeken. Tijdens het eten komen we er achter dat we vroeger allemaal naar dezelfde muziek hadden geluisterd, de happy hardcore van toen we een jaar of 13, 14 waren en het ene na het andere nummer wordt opgezocht op YouTube en we hebben de grootste lol. Het idee dat we dat toen zulke supergave muziek vonden en altijd al dronken van twee bier waren in de plaatselijke discotheek waar iedereen uit alle omliggende dorpen naar toe ging, schept op een of andere manier een band en ik ben nog nooit zo blij geweest met Nederlanders te zijn.
Chloe en Valentine besluiten in de stad te eten en we spreken af hen die avond weer op te zoeken als we op stap gaan. Rond twaalf uur gaan we met een taxi naar de stad en zeggen hem naar de beroemde supersteile straat te gaan, waar de oudste tram van de stad nog steeds op en neer gaat, want daar hebben we met Valentine en Chloe afgesproken. Ervanuitgaande dat een taxichauffeur zijn stad als geen ander kent vertrouwen wij volledig op hem, maar achteraf blijkt hij niet helemaal begrepen te hebben om welke straat het nou eigenlijk ging. Toch stappen we maar uit en besluiten het aan mensen op straat te vragen. Maar niemand weet om welke straat het gaat en uiteindelijk na een half uur zoeken en onderweg drie keer cocaïne aangeboden gekregen te hebben - wat we natuurlijk afwezen, laat ook daar geen misverstand over bestaan - spreken we af mekaar te treffen bij een bar waar de rest de avond daarvoor ook al was geweest. Het is supergezellig, maar helaas gaat de bar om 2u al dicht en juist op dat moment begint het te regenen. Met drie kleine parapluutjes lopen we per twee onder een paraplu op zoek naar een andere discotheek, maar die is moeilijk te vinden. Ik besluit dat ik het wel genoeg vind voor vandaag, en ook Sjors wil weer naar huis, want hij is zeikdoornat geworden. Wij nemen de taxi naar huis en zo’n drie uur later word ik wakker van de rest die thuis komt. Ze hadden uiteindelijk nog een leuke discotheek kunnen vinden en hadden allemaal mensen leren kennen en het ene na het andere grappige verhaal wordt me verteld, waardoor ik het bijna jammer vind dat ik eerder was terug gegaan.

De volgende dag is een brakke dag voor iedereen, want we waren pas om 6u weer gaan slapen. Sjors en Simon moeten ‘s middags alweer richting Sevilla, want Sjors heeft de volgende dag om half zeven ‘s ochtends alweer de ryanair-vlucht richting Eindhoven. Dus als vier huisgenootjes blijven we over en na het ontbijt om half drie gevolgd door een siesta tot half vijf, gaan we om vijf uur dan eindelijk weer de stad in. We maken een wandeling langs de zee en kopen bij een beroemde pastelería nog beroemdere “Pasteis de Nata” die we in een park opeten. Tot ieders verbazing zijn ze werkelijk heerlijk en eigenlijk willen we nog meer kopen, maar de winkel is alweer dicht.
‘s Avonds gaan we niet meer uit en Valentine en Chloe buigen zich weer over het avondeten: brandade de morue, een soort gegratineerde ovenschotel van gestampte aardappelen met bacalao (kabeljauw), die maarliefst anderhalf uur bereiding nodig heeft. Maar het resultaat mag er zijn en ik heb er weer een vissoort bij die ik lekker vind. Er blijft wel veel over, wat we besluiten aan de dueña (huisbazin) te geven de volgende dag als we om 12u de sleutels weer moeten inleveren. Ze is van origine Franse en Valentine praat veel met haar. Dan ineens schiet me de hagelslag te binnen en vraag aan Valentine of zij wil vragen of ik die mee mag nemen. Wanneer de vrouw dat hoort, moet ze lachen en natuurlijk mag ik die meenemen, “die is toch niet van mij, waarschijnlijk hebben vorige huurders het laten liggen.” Dus wederom met een grote smile op m’n gezicht gaan we richting de auto met al onze koffers en tassen. We gaan vandaag weer de stad in en parkeren de auto langs de weg om ‘s avonds rond een uur of negen de terugreis weer in te zetten. Chloe rijdt als eerste in de stromende regen, met Valentine als kaartlezer. Na dik anderhalf uur maken we een stop bij een benzinestation en daarna rijdt ik verder. Het merendeel is gewoon snelweg dus niets aan de hand ondanks een kleine vergissing van onze co-pilote: we zijn richting Badajoz gereden in plaats van Évora en daardoor zijn we zo’n 100 km omgereden. Maar goed, geen ramp, want in Badajoz konden we afslaan richting Sevilla. Of dat dachten we tenminste. In Badajoz werd Sevilla één keer aan gegeven en toen we daarna op een T-splitsing kwamen werd er helemaal niets aangegeven. Wat te doen? We gaan dan maar links, maar daarna komen we alleen maar borden tegen over dingen ín de stad, niet over hoe weer úit de stad te komen. Na een kwartier rondrijden besluiten we aan twee politie-agenten te vragen welke weg naar Sevilla ging, en zij zeiden dat we weer helemaal terug moesten naar waar wij net vandaan waren gekomen. Dus stonden we weer voor dezelfde splitsing. Dan maar rechts proberen, maar dat was de weg weer terug naar Portugal dus dat kon ook onmogelijk de bedoeling zijn. Na drie keer op hetzelfde kruispunt te zijn uitgekomen, bedenkt Valentine ineens dan we ergens alleen een keer links zijn gegaan maar nooit rechtdoor, dus dan moest dat het wel zijn en gelukkig, na een uur doelloes midden in de nacht rond te hebben gereden in Badajoz, waren we op de weg naar Sevilla gekomen. Bij het eerst volgende pompstation besloten we te wisselen van bestuurder, want na drie uren rijden was mijn concentratie ook niet meer optimaal. Aangezien we nu op een N-weg zaten, moesten we van de weg af om bij een pompstation te komen en in een boerengat gingen we er af en wisselden we van bestuurder. Daar was ook een discotheek en aangezien we even naar de wc moesten, zijn we daar naar binnen gegaan terwijl de mensen die daar nog waren ons wat raar aankeken, alsof ze wisten dat we alleen maar voor de wc kwamen. Maar het probleem met de pompstations in zulke dorpen is dat ze alleen overdag bemand zijn en in het ietwat achterlopende Spanje nog niet voorzien zijn van een nachtautomaat waar je met je pinpas kunt betalen. Want door het uur wat we in Badajoz kwijt waren geraakt had ook kostbare liters diesel gekost en Valentine zat nog maar net achter het stuur of het lampje van tanken sprong aan. Meestal kun je dan nog wel een dikke 100 km rijden, maar aangezien de rit nog zo’n kleine 100 km was zou dat wel heel krap worden. Ze zou superzuinig moeten rijden, maar de spanning in de auto of we het zouden halen - met het idee dat alle pompstations die we aan deze weg zouden tegenkomen toch niet open zouden zijn - zonder ergens onderweg stil te vallen was ondraaglijk, samen met de baalgedachte dat we niet bij die eerste stop even getankt hadden. We kenden deze auto niet, en ondanks dat hij de hele tijd erg zuinig had gereden, minstens 1 op 20 zou ik zeggen, wisten we niet hoeveel liter er nog in zat en hoe ver we dus nog konden komen. Allerlei rampscenarios hadden zich al gevormd in m’n hoofd totdat we ineens een bord zagen met pompstation 0-24h! Een enorme opluchting ging er door de auto heen toen we het pompstation zagen en zagen dat er licht brandde. We moesten de auto de volgende dag met een zo leeg mogelijk tank weer inleveren, maar we wilden geen risico meer nemen dus we hebben er 7 liter ingegooid, goed voor z’n 140 km en we moesten nog maar 70 dus dat moest goed komen. Dat laatste stuk leek ineens een stuk sneller te gaan, de kilometers vlogen onder ons door, alsof de auto nu een stuk lichter reed nu de spanning van ‘redden we het of niet’ er af was. Om 5u kwamen we dan eindelijk aan na en rit van bijna acht uur en we waren allemaal kapot. Maar we moesten de auto die ochtend om 9u weer bij Auriga Crown afleveren. Ik en Valentine zagen het echt niet zitten nu op bed te gaan en er om 8u weer af te moeten om de auto in te leveren. Chloe had er minder moeite mee en bood aan dat te doen. We boden nog aan mee te gaan uit loyaliteit, want nu moest zij nog opblijven tot 9u, maar ze zei dat het ook geen zin had om met z’n vieren de auto in te leveren, waar ze gelijk aan had, dus uiteindelijk is ze alleen gegaan.

Matthijs was de enige die niet had gereden en dat was omdat hij geen rijbewijs had - daar hadden we natuurlijk al de nodige grappen over gemaakt. Maar als dank aan ons dat wij de hele nacht ons best hadden gedaan ons veilig en wel terug in Sevilla te krijgen, had hij de volgende dag een heerlijke pasta met groenten voor ons gemaakt.

Het was raar om weer terug te zijn in ons huis. Door een tijdje in het buitenland te zijn geweest, hadden we echt het vakantiegevoel te pakken gekregen en Calle Juan de Juanes 9 was nu ineens ons ‘thuiskomen’. Ondanks dat het heel mooi is dat we hier dus allemaal een thuis hebben gevonden in ons huis, is het ook dubbel, want we weten allemaal dat we over een dikke twee maanden dit thuis voorgoed moeten verlaten. 

domingo, 17 de abril de 2011

Komt een jongen bij de dokter...

Na onze aanvaringen met de Spaanse politie (ja, meervoud: er is drie weken daarna nog een geweest, maar  minder spectaculair dus niet genoemd in een blog. En omdat men anders een vertekend beeld krijgt van jaar op Erasmus gaan), bleek vorige week dat een ander deel van het Spaanse ambtenarenapparaat aan de beurt was: de gezondheidszorg.
Wat was het geval? Een van onze huisgenoten, Matthijs, had last van een rood oog dat steeds erger werd, waardoor hij naar een médico wilde. Aangezien ik als studente Spaans in het huis de meeste ervaring met de Spaanse taal en cultuur heb, bood ik aan met hem mee te gaan naar een arts. Bovendien konden we dan ook gewoon in het Nederlands overleggen en sowieso is het fijn om niet alleen te zijn als je in het buitenland naar de dokter moet, al helemaal in Spanje. Dus vorige week donderdag om 16u gingen we vol goede moed richting de farmacia (apotheek) op de hoek met Eduardo Dato, want, hoopten we, misschien was het oog alleen maar geïrriteerd en kon het hele probleem opgelost worden met wat druppeltjes. Maar dat was natuurlijk weer te vroeg gejuicht, we waren nog niet eens bij de balie aangekomen of de Spaanse apothekersassistente had haar oordeel al klaar en lachte: “Nee nee, jongen, kom je voor je oog? Nee, wij kunnen je nu niet helpen, hier moet echt een arts naar kijken. Je moet naar dr. Fleming gaan.” De directheid waarmee ze dat zei, maakte me een beetje bezorgd, maar we lieten ons niet uit het veld slaan. “Waar zit die dan?” Daarna volgde een uitgebreide beschrijving van hoe daar te komen, gelukkig was het niet ver. Eenmaal aangekomen bij het hospital van dr. Fleming, gingen we naar binnen en zochten we naar iets wat leek op een receptie. Die vonden we niet, maar iemand die daar leek te werken vroeg ons wat het probleem was. Matthijs wees naar zijn oog dat boekdelen sprak en de man meldde ons dat we dan hier niet in het goede gebouw zaten en liep richting de ingang/uitgang: “Jullie moeten naar Las Palmeritas, daar aan de overkant, hier zit geen oogafdeling,” zegt hij terwijl hij wijst naar een gebouw schuin tegenover het gebouw waar we nu zitten. Gelukkig is dat dus helemaal niet ver en we bedanken de man en lopen richting Las Palmeritas. Als we binnenkomen duurt het even voordat we aan de beurt zijn, maar het is in ieder geval niet druk. We melden ons bij de balie en leggen het geval uit. De vrouw die ons helpt, is van middelbare leeftijd en lijkt helemaal vastgeroest in haar werk, maar desondanks vraagt ze aan een andere weer iets oudere vrouw hoe ze zoiets eigenlijk doen met buitenlandse patiënten. De vrouw zegt iets over een formulier dat we moeten invullen en dat stopt ze ons toe. Met een voorgevoel dat er vast wel iets fout zal gaan hiermee, geef ik het formulier aan Matthijs, dat de vrouw vreemd genoeg aan mij had gegeven in plaats van hem. Maar omdat Matthijs door zijn rode oog ook geen lenzen in kon doen, waren de kriebelige lettertjes wel erg vaag geworden, dus vul ik het formulier alsnog voor hem in (dat had de vrouw achter de balie zeker ook al bedacht, bedenk ik me daarna). We geven het formulier af en Matthijs moet ook zijn European Insurance Card afgeven en dan doet het eerste probleem zich voor: staat Nederland eigenlijk wel in het systeem? “María, hoe staat Nederland in het systeem, Holanda of Los Países Bajos? Want ik vind niks bij de H en niks bij de L, volgens mij staat hij er niet tussen.” Dit konden ze niet menen, stond Nederland niet in het systeem?! Een derde man wordt er bij gehaald en hij zegt dat ze onder de P moet zoeken, dat doet ze maar de computer says no. “Ah, oh nee, toch wel hier staat hij, ik keek er over heen,” lacht ze alsof ze ons helemaal niet had laten schrikken. Nu moest zij alle gegevens die wij hadden ingevuld in de computer zien te krijgen. Dat ging gelukkig iets soepeler, maar de Nederlandse ID-kaarten blijken na de Spaanse politiemannen ook voor de receptioniste nog steeds een uitdaging, want bij de papieren uitdraai blijkt dat ze bij het geboortejaar 1986 ingevuld in plaats van 1989, en dat terwijl ze nog expliciet had gevraagd of 26-10-1989 de geboortedatum betrof… Maar goed, we klagen niet want we staan in het systeem, we zijn weer een stapje verder op weg naar een eventueel antwoord op wat er met Matthijs’ oog aan de hand zou kunnen zijn. Inmiddels is het half vijf geweest en geeft de vrouw ons een consultbriefje mee dat we om 16.40 een consult hebben, oftewel over vijf minuten, ik kan m’n ogen niet geloven, dat is hartstikke snel, helemaal voor Spaanse begrippen. We moeten een trap op en gaan zitten bij de stoeltjes van consultkamer 10, waar nog een oudere man en een oudere vrouw met krukken zitten. Ook bij de andere consultkamers is de overgrote meerderheid van de 'derde leeftijd' en ik voel me bijna een beetje ongemakkelijk na enkele enigszins verontruste blikken richting mijn spijkerbroek vol gaten, mouwloze zomershirtje en versleten sneakers. Na tien minuten zijn wij aan de beurt en leggen we voor de derde keer de situatie uit. De vrouw kijkt ons wat vreemd aan, alsof ze het raar vindt dat we daarvoor naar háár komen, want zij blijkt niet de juiste apparatuur te hebben om een goede diagnose te stellen, iets wat wij natuurlijk nooit van te voren hadden kunnen weten. Nou ja, misschien ook wel, want we zijn immers nog steeds in Spanje en dan lukken de dingen nooit in een keer, iets wat nu wederom werd bewezen. Ze kijkt nog wel even met een zo’n lampjeding in zijn oog, maar kan niets met zekerheid zeggen, dus we voelden hem al aankomen, weer een doorverwijzing. Bestemming nummer 4 zouden de Urgencias Generales (Spoedgevallen) van het Hospital Virgen del Rocío zijn, zo’n twintig minuutjes lopen vanaf hier zei de dokter. Nou dat klonk gelukkig weer niet ver, maar daarna zei ze: “Ja, je weet wel, vlakbij de campos Betis.” De wat?! Om de hilariteit van die situatie te begrijpen, moet je de stad kennen, dat is namelijk echt het andere uiterste van de stad. Dat is nooit twintig minuten lopen, hardlopend misschien, maar dat leek me ook niet een heel goed idee met iemand die een formulier op een halve meter afstand niet scherp kon zien. Dan beter met een taxi, besluiten we en lopen weer naar buiten en gaan op zoek naar een dergelijk vervoersmiddel. We lopen weer terug naar het gebouw dr. Fleming en geheel toevallig kom ik daar vlak bij de ingang Jesús tegen, een oudere man waarmee ik in het eerste semester Latijn heb gehad. Hij vertelt ons dat hij even naar dr. Fleming moet voor zijn voet en als we willen kunnen we op hem wachten en dan brengt hij ons in de auto naar Urgencias. Dat moet je de Spanjaarden wel nageven, ze willen je altijd helpen en om hem dus niet te beledigen gaan we in op zijn aanbod. We gaan met hem naar binnen, naar de derde verdieping waar hij zou worden opgeroepen te midden van een grote wachtkamer. Hij vertelt ons wat er aan de hand is met zijn voet, maar ondanks dat ik nu al een half jaar heb kunnen wennen aan het Andalusische accent, kan ik er deze keer geen kloppend geheel van maken. Iets over een consult en daarna scans van zijn voet. Na vijftien minuten wachten, bleek dat zijn naam al een keer was omgeroepen, en nu was er blijkbaar iemand voor hem gegaan, en aangezien hij daarna ook nog scans moesten laten maken, besluiten Matthijs en ik even een broodje te gaan halen aan de overkant van de straat en Jesús zou ons dan bellen zodra hij klaar was. Zo gezegd, zo gedaan. We gaan naar een barretje waar bijna niemand meer is, waarschijnlijk omdat het al half zes was en dus de tijd om te lunchen weer voorbij was, en nemen een broodje terwijl we de laatste ontwikkelingen in het huis en de hele situatie rond zijn oog bepraten. We zijn toch nog wel een paar uur onder de pannen schatten we, dus laten we er dan ook maar een leuk uitje van maken of niet soms? Na een half uur belt Jesús dat het waarschijnlijk wel meer dan een uur gaat uitlopen met zijn scans, en daarop besluiten wij dan alsnog maar met een taxi naar het ziekenhuis te gaan. Dus rond zes uur gaan we weer verder en al gauw houden we een taxi aan die ons netjes naar Virgen del Rocío brengt. De taxirit duurde een dik kwartier, dus je kunt wel na gaan dat mevrouw de dokter toch echt wat te optimistisch had gedacht met haar twintig minuten lopen.
Matthijs betaalt de taxichauffeur en we gaan naar binnen, waar een beveiliger ons vertelt dat we ons eerst moeten melden bij de balie. Na twee andere patiënten zijn wij aan de beurt en we moeten dezelfde gegevens als de eerste keer doorgeven. “En uw European Insurance Card?” (uitgesproken als: ee-oe-r-o-pee-an ien-soe-ran-se kard.) Matthijs pakt z’n beurs, maar tot zijn schrik zit de EIC er niet in. “O wee als hij nog bij Las Palmeritas ligt,” zeg ik, er al van overtuigd dat we hem vast inderdaad zijn vergeten weer terug te vragen, maar voordat we ons werkelijk ongerust kunnen maken, haalt hij de pas al uit z’n broekzak. Dat scheelt weer een half uur heen en weer met de taxi! Nadat de gegevens zijn ingevoerd krijgen we een allebei een sticker, hilarisch genoeg hij een roze en ik een blauwe, en mogen we naar de wachtkamer totdat zijn naam wordt omgeroepen. Na een klein half uur zijn wij aan de beurt en een jonge vrouw en een meisje wat daar ongetwijfeld stage loopt wachten ons op. Voor de vierde keer leggen we het probleem uit de doeken waarna de vrouw met een zeer geavanceerd lijkend apparaat zijn oog te lijf gaat. Waarschijnlijk een kleine ontsteking bij een beschadiging die hij al had aan zijn cornea (hoornvlies, ik ook weer een nieuw woord geleerd :P), was haar diagnose. Met die en die druppels vier keer per dag moest dat overgaan, maar ze raadde hem aan alsnog ook naar een oogspecialist te gaan om zeker te zijn. Daarvoor moesten we naar het Centro de Diagnóstica gaan, maar dat kon vandaag niet meer want die was alleen ’s ochtends open. Daar konden we het beste de volgende dag even heen gaan. Dus met een potje druppeltjes en een afhaalbewijs voor het tweede potje druppels gingen we weer terug naar Gran Plaza om vervolgens weer naar diezelfde farmacia te gaan om die druppels op te halen. Dezelfde mevrouw was er nog steeds, en wederom begon ze al te praten voordat we bij de balie waren: “Komen jullie net bij het ziekenhuis vandaan?” vraagt ze vol verbazing. Even was ik het me onduidelijk of ze dat juist snel vond of juist niet, maar dat bleek het laatste te zijn, want ik keek op de klok en zag dat het vijf over half acht was. Meer dan drie en een half uur waren we onderweg geweest en nog steeds waren we er niet, want we moesten nog een afspraak maken voor die oogspecialist…
Maar voor vandaag was het genoeg geweest: al dat lopen, wachten en in ziekenhuizen zijn is werkelijk slopend. Na eerst een half uur op bed te hebben gelegen, heb ik een echte Hollandse maaltijd voor mezelf gemaakt, aardappelen met een gehaktbal en boontjes, om me weer op te laden en later die avond hebben we nog een aflevering van een van de eerste shows van Najib Amhali gezien: lachen is immers het beste medicijn tegen alles :).